Nieuws

Dit is de vraag die ik, door collega-kunstenaars of vanuit het bezoekerspubliek, de laatste tijd wel vaker gesteld krijg. Het is een vraag die, behalve door belangstelling, mede gevoed kan worden door een krimpend galerielandschap, en ook (mijn) leeftijd kan een rol spelen, want ik ben natuurlijk geen 42 meer, toen alles begon. Bovendien is alles particulier en geen stichting. Hieronder zal ik proberen die vraag enigszins te beantwoorden. Daar hoort ook enige uitleg bij, want niet iedereen heeft even helder in beeld van waar ik mee bezig ben, wat geprobeerd wordt, waar knelpunten liggen, en meer van die weerbarstige dingen tussen droom en daad.

Begin van de ORT in 1998

Met deze uitnodiging voor de 1e ORT begon in het najaar van 1998 het museumavontuur…

1998-2019 Het museum was vanaf het begin (1998) opgezet als een collegiaal platform voor realistische en figuratieve kunst, terwijl een bescheiden begin met de collectie werd gemaakt. Dat kreeg na 10 jaar, met de doorstart in Appingedam (2008), op die nieuwe locatie, een ‘extra lading’ mee. Misschien door de plek, misschien door het gebouw zelf, de indeling, de inrichting, de tuin, de sfeer; ik weet het niet, maar de bezoekers ondergaan en voelen het ‘geheel’ kennelijk intenser, en uiten dat ook. In jezelf vaststellen dat je het naar je zin hebt, is mooi, maar dat ook nog eens bij vertrek aan de balie melden is niet alledaags. Toch gebeurt dat, soms zelfs vrij emotioneel. Nu dus al 10 jaar lang en het verveelt niet. Integendeel, het stimuleert. Gelukkig heeft mijn muze, Laura Møhlmann-de Grijs (1949- 2010), met wie ik dit avontuur ooit begon, die ‘beloning’ nog wel meegekregen.

Na 2010
Na haar vroege overlijden in 2010 heb ik drie jaar een beetje in een waas geleefd en getracht én museum én mijn schilderen overeind te houden. Dat bleek op dit niveau niet te gaan. Ik moest een moeilijke keuze maken en één van beide ‘kinderen’ om zeep helpen. Na ruim 30 jaar hartstochtelijk schilderen koos ik voor het museum. Dit, omdat het voorbij ‘een aardigheid’ was gegroeid en een verwachting had gewekt, die steeds meer, bij zowel publiek als kunstenaars, als ook in mijzelf, wortel had geschoten. Overdragen was geen optie, daarvoor was aard en aanpak van het museum te eigen, te zeer met mij vergroeid geraakt. En dit nog los van het feit dat maar weinigen echt 24 uur per dag met dit alles bezig zouden willen zijn.

Rob Møhlmann, Gebroken Blauw, 2012, olieverf op paneel, 50x60cm

Gebroken blauw, 2012, olie op paneel, 50x60cm. Vrijwel laatste schilderij, gemaakt als ode aan Laura. Bijzonder is dat een eerste portrettekening van haar uit 1978 ‘samenvalt’ met een laatste geschilderd portret van mijzelf.

Uit vragen blijkt eveneens dat velen niet weten dat ikzelf al 5 jaar niet meer schilder. Geen streek. Niks. Eigenlijk heb ik – met onderbreking van enkele ‘bouwjaren’ – vanaf 1977 tot 2007 geschilderd en 645 schilderijen gemaakt. Daarna was de verhuizing naar Appingedam, openbaarde zich de ziekte, en stapte Laura in 2010 op haar wolk. Slechts 34 schilderijtjes ontstonden in die 6 tussenliggende jaren. Tot ik met ‘Gebroken Blauw’ mijn vrijwel laatste schilderij maakte en in 2013 mijn palet en penseel aan de wilgen hing en voor het museum koos. Omdat het te groot was geworden om in ‘deeltijd’ te runnen.

Het runnen van een museum
Want dat houdt wel het een en ander in. Je moet exposities bedenken, maken en regelen; je moet daar eventueel de publicatie bij schrijven, lay-outen, organiseren en publiceren; je moet je drukwerk bedenken, teksten schrijven, en dat tevens voor je advertenties en andere uitingen, zoals bijvoorbeeld de website; je moet je (on)kosten in de gaten houden, onderhoud plegen, administratieve zaken bijhouden; werken herstellen, in passe-partout zetten en (laten) inlijsten, de boel rubriceren, foto’s maken, maar ook: nieuwe dingen bedenken; je moet veilingen en andere media in de gaten houden om te kijken of je de collecties of de kunstbibliotheek kunt aanvullen, en nog veel meer, waarbij ik alledaagse zaken als het eigen huishouden, de boodschappen en andere verplichtingen maar buiten beschouwing laat.

Financiën

Canto 75, Souvenir de Vincent, 1988, detail met protomonnee

Canto 75, Souvenir de Vincent, 1988, detail met portefeuille en 50 guldenbiljet.

Aan dat museum gaat eveneens al het geld op. Letterlijk. Er is geen kapitaal, geen erfenis, of suikeroom, het moet allemaal zelf gegenereerd worden. Het is ook zo dat, sinds Laura in 2010 op haar wolk stapte, ikzelf dan weliswaar geen schoonheid meer kan maken, maar ik de jacht daarop wel behoorlijk geïntensiveerd heb. Om te bewaren en te delen. Werken van ‘mijn kunstenaars’ en van die van onze artistieke voorouders. Het zijn de pleisters in onze geschaafde wereld. Die wereld raast om ons heen als een orkaan; het museum wil daarin een windstil oog zijn.

Totaalkunstwerk
Steeds meer probeer ik dan ook – als een alternatief schilderij – om van het museum een ‘Gesamtkunstwerk’ te maken: museum, huis, (beelden)tuin, oprijlaan, het gaat allemaal meer en meer in elkaar overlopen. Er verschijnen ook steeds meer ‘deelcollecties’ in het museum. Dat begon al in 2011 met de Mankes collectie in het Mankes Kabinet. Tuurlijk: ik heb in de verste verten geen geld voor de thans onbetaalbare werken, maar er is wel fraaie grafiek bij elkaar gepeuterd, unieke tekeningen, realia, en maar liefst 25 originele brieven, en dat los van allerlei kaarten en andere documenten. Daarin onderscheidt het zich toch van iedere andere collectie.

De originele schelp (een Terebra Macula) uit het bezit van Jan Mankes, met enkele catalogi met daarin werken van hemzelf die nog tijdens zijn korte leven verschenen.

Jan Mankes Stilleven met Keulse Pot, 1917, olieverf op paneel, 34x35cm

Jan Mankes, Stilleven met Keulse Pot, 1917, olieverf op paneel, 34x35cm. Hierin gebruikte Mankes de schelp die hij zijn leven lang bewaard heeft.

En dan is er de collectie Oude Grafiek op de Grafiekzolder. Met echt werk van Rembrandt, Dürer, Lucas van Leyden, Adriaen van Ostade en vele anderen uit de 16e en 17e eeuw. Waar vind je dat in het Noorden? Ook hiermee probeer ik verder te gaan en ben ik in het allerlaatste stukje schuur al lange tijd en met grote tussenpozen bezig met de (vrije) reconstructie van een 17e eeuws atelier van Adriaen van Ostade (1610-1685). Zoals hij dat zelf ooit in een ets (ca. 1640) en een schilderij(ca. 1670) weergaf. Dat moet ergens in 2019 – hoop ik – nog afkomen. Mét een aparte, kleine expositieruimte, want van de 50 etsten die Van Ostade ooit maakte heb ik er 30. En enkele schilderijtjes. Tuurlijk: geen topstukken zoals in het Rijksmuseum, maar ook hier: met dat opmerkelijke atelier onderscheidt zich straks deze collectie.

Rechts de originele ets (gespiegeld weergegeven) van Adriaen van Ostade (1610-1685), die als basis dient voor de vrije reconstructie die links te zien is met ook een originele wenteltrap uit de 17e eeuw en oude metselstenen.

Of neem de collectie Middeleeuwse (kunst)voorwerpen. Die is niet groot maar heeft wel enkele heel bijzondere items. En voor deze afdeling ga ik (in de voormalige koestal) een compleet nieuwe toegang bouwen. Echt middeleeuws, met echte kloostermoppen uit de 13e eeuw. Als een kleine Groningse kerkmuur met een stenen toegangspoortje. Waarmee ik tevens het rijke verhaal van de Groningse kerken wil vertellen. En ik breidt die toegang ook nog iets uit, tot een kleine kapel, tot de Nicolaïkapel (Appingedam hééft een 13e eeuwse Nicolaïkerk én een voormalige laat 19e eeuwse Nicolaaskerk). Alles van authentieke materialen. Ik heb bijvoorbeeld een middeleeuws Nicolaasbeeld en een stenen wijwaterbak met Sint Nicolaas. Misschien dat dit in 2020 afkomt. Tuurlijk: het is allemaal geen indrukwekkend Catherijenconvent, maar het onderscheidt zich wel.

Een allereerste schetsontwerpje uit 2016 van de toegang tot de afdeling Middeleeuwen.

Het moeilijke verzamelen van authentieke, oude kloostermoppen. Op de voorgrond uit Groningen; in de achtergrond uit Friesland.

Het echte monnikenwerk: kloostermoppen één voor één schoonmaken…

En dan is er de tuin, de beeldentuin, die langzaam maar zeker groter wordt (mede door een mooie gift van een beeld door een collega-kunstenaar en door twee beelden voor niet meer dan echt een vriendenprijs). En die tuin wil ik ooit rond de monumentale boerderij (be)trekken, met onderweg een bijzonder Muzemonument, waartoe ik nu al materiaal verzamel. En al is het natuurlijk geen Jardin des Tuileries, het wordt al wel een klein lustoordje aan het Damsterdiep.

En er is meer. Wist u van de collectie met werk van J.C. Busé (van mijn grootvader, en ternauwernood gered van de bijna totale ondergang)? Of van de collectie met zeldzaam werk van Gretha Pieck (het nichtje van de bekende Anton), die slechts 21 jaar oud is geworden? Of de (nog kleine) collectie met werken van de Leidsche School? De Collectie Har Sanders? Arya Plaisir? Pieter Dupont? Het is er.

In het ♥ van de collecties
En er is meer en er komt nog meer, maar in het hart staat en blijft de Collectie Hedendaagse Nederlandse Realistische en Figuratieve Kunst. Het is verreweg de grootste collectie en telt ruim 500 werken van ongeveer 150 gerenommeerde collega’s. Het is de bedoeling om die straks allemaal online op de (totaal vernieuwde) website te vermelden en te tonen. Voorlopig echter, staan op de website alleen nog de kunstenaarsnamen, met daarachter het aantal werken vermeld (collectie-realistische-en-figuratieve-kunst). Er is waarschijnlijk geen museum in Nederland dat zo’n diversiteit aan werk uit vaak de eerste hand heeft. Werk van, laten we zeggen, de laatste drie generaties realistisch en figuratief kunstenaars. Opnieuw onderscheidt het museum zich hiermee.

Geen galerie
Misschien is met dit verhaal tot hier ook meteen het misverstand uit de weg te ruimen als zou dit museum eigenlijk een galerie zijn. Dat is het pertinent niet. Er is geen galerie die elke stuiver die overblijft weer omzet in kunst voor de collectie(s); er is geen galerie, van dit museale formaat, dat een lage, collegiale provisie vraagt; er is geen galerie die óók werk verwerft, of tracht te verwerven, van kunstenaars die niet van mijn persoonlijke smaak of bloedgroep zijn, maar die wel kwaliteit hebben en waarvan ik dus vind dat ze wél in het totaalbeeld horen. En er is nauwelijks een galerie waar je zelf mag bepalen welk werk je toont, verkoopbaar of niet.

Wel een onafhankelijk museum
Dit is kortom, een onafhankelijk museum en daar zijn er (behalve dan die van enkele vermogende zakenlieden) niet veel van. MuMø krijgt geen subsidie en kent geen sponsors. Niet anders dan de steun door ‘jaarkaarten’ van de Vrienden van het Museum. En soms van collega’s die onvoorwaardelijk iets schenken, of tegen kostprijs afstaan. En heel soms van een particulier die domweg van het museum houdt. Voor het leeuwendeel wordt alles echter uit eigen middelen overeind gehouden. Dat ging aanvankelijk wat makkelijker omdat ikzelf nog kunstwerken produceerde, Dat werd altijd wel verkocht en vervolgens weer omgezet in welke vorm van kunst of behoud dan ook. Nu die bron echter opgedroogd is, moet het voornamelijk van de toegang komen en van eventuele verkoop. Allemaal niet erg; een museum overeind houden vereist nu eenmaal veel kunst en vliegwerk. En soms is er hulp uit onverwachte hoek, of is er een belangeloos helpende hand die deze of gene klus verlicht. Dat zijn mooie momenten.

Het antwoord
Het antwoord is langer geworden dan ik wilde, ondanks dat ik me nog flink heb ingehouden. Toch leek het me goed om alle beminde vrienden en vriendinnen in de kunst, kunstenaars en bezoekers, waarvan ik velen al langer heb mogen meemaken en anderen nog maar kort, op de hoogte te brengen van het reilen, het zeilen, en de koers. Uit de inzet en de activiteiten mag blijken dat ik dus graag wil doorgaan zolang als mij gegeven is. En nee, ik wil nu (nog) geen stichtingsvorm voor het museum, want niet alleen de ORT is onafhankelijk, ikzelf wil dat ook zo lang mogelijk zijn en blijven.

De toekomst
En nog verder in de tijd; hoe dan verder? Ik weet het niet. Sinds het heengaan van mijn lief en muze, denk ik nauwelijks meer echt vooruit; en voor het museum, voor wat de praktijk betreft, hooguit in parten van één tot twee jaar. In dromen en plannen echter, overstijgt het onverminderd vele decennia.

Kop boven interview naar aanleiding van het voor de tweede maal winnen van een gouden Museum Award.

Maar goed, het leven en omstandigheden kunnen een onvoorziene of onverwachte wending nemen en dromen versplinteren. Buiten dat is het echter wel mijn intentie om dit alles, als het later in mijn eigen leven stevig begint te winteren, door te geven aan de gemeenschap. Het is mijn opzet om, als dat levensvatbaar is, te proberen om deze plek ‘met alles erop en eraan’ te behouden als een ‘petit paradis’. Met wie weet het voormalig atelier als plek voor een artist in residence. Maar met in elk geval in en rond De Muzeheerd de oogst van vele kunstvruchten: fruitbakkenvol van al die talentrijke collega’s, plus een mandje van mij erbij. Als een rijke en beeldige getuigenis van onze tijd.

RM 7-4-2019

Museum Møhlmann

Museum Møhlmann



Pin It on Pinterest