Stukjes

Mijn grootouders van moeders kant woonden vrijstaand in een kast van een villa. De grootouders van mijn vader woonden met hun buren in een rijtje onder één kap, pal aan de overkant. In die villa ben ik geboren en heb ik het eerste jaar van mijn leven gewoond. Dat was in 1956. De naoorlogse woningnood, als gevolg van boze bommen en een blije babyboom, was nog immer nijpend. De weilanden, die eeuwenlang gezapig als een groene gordel de kleine dorpen omzoomden, werden in ras tempo opgehoogd en volgebouwd. Op die pioniersvlakte van heimachines, takelwagens en zandhopen verrees ook het eenvoudige rijtjeshuis van mijn ouders. Daar groeide ik op en kreeg er broertjes en een zusje.

(Voor)grootouderlijk huis in Hillegom

Het voor-grootouderlijk huis te Hillegom in de jaren 30, zoals ik het ook nog gekend heb. Rond 1920 gekocht door mijn betovergrootvader uit Haarlem. Mijn pas getrouwde grootouders woonden aanvankelijk boven en bewoonden later de hele villa.

Mijn grootouders van moeders kant zag ik heel vaak. Mijn grootvader was de schilder J.C. Busé. Zo stond hij nog steeds in het dorp bekend ook al had hij na de beurskrach van 1929 zijn palet en penselen aan de wilgen moeten hangen en was hij samen met mijn oma een zaak in lederwaren begonnen. Die hadden ze toen nog steeds. Én hij had als één van de weinigen, een auto – een Rover – en was dus in een mum van tijd van hun huis bij ons huis. Wij daarentegen, (mijn ouders, mijn jongere broertje en ik) fietsten het hele eind of liepen het. Dat deden we iedere zondagmorgen. Maar dan eerst even langs aan de overkant, bij opa en oma van vaderskant. Dat was meer een verplichting. Dan werden mijn broertje en ik met steeds dezelfde twee ingebonden jaargangen Sjors van de Rebellenclub  op een stoel aan tafel gezet en klonk behalve het getinkel van lepeltjes in porseleinen kopjes herhaaldelijk ‘niet met op je knieën op de stoel!’ door de kleine kamer. Vrij vlot daarna staken we over, naar de opa en oma van moederskant, waar we nog uren bleven, waar we speelden in de hal, renden in de tuin, met kranten hutten bouwden in de serre, waar we ’s avonds aan de uitschuifbare tafel meeaten en waar we vervolgens doodmoe boven in bed werden gestopt en in het holst van de nacht weer werden wakker gemaakt en slaapdronken in de auto met onze ouders naar huis werden gereden.

Het huis van mijn grootouders; ik kwam er vaak, heel vaak. Het hing vol met schilderijen en stond vol met antiek. Er was Toby de hond, de nukkige poes Poele en buiten treurde een enorme maar naamloze wilg. In de achterkamer – vanzelfsprekend hoog, groot en ‘en suite’ – stond een breed buffet. Daarboven hing een schilderij van mijn grootvader en precies in het midden daaronder stond een stevige schaal. Ik vond hem ook mooi, want ik had nog nooit zo’n grote schaal gezien. Er lag altijd post in, brieven kaarten, kranten met wikkels, berichten voor mijn grootouders. En daar bovenop, maar soms ook ertussen: een dikke sleutelbos. Die lag daar altijd. Ik zag iets van een patroon aan de binnenzijde van de schaal, maar omdat er altijd wat in lag, wist ik niet goed wat het volledige patroon was.

De oude schaal met post en sleutelbos.

De oude schaal met post en sleutelbos.

Daar kwam ik pas jaren later achter, begin jaren 70. Mijn oma was trippend op de morfine (ze zag prachtige goudvissen in de kamer rondzwemmen) overleden en mijn opa moest alleen verder, alleen in dat grote huis. Het was altijd mijn oma geweest die met ons optrok, en het was mijn oma die in die zomervacanties (toen nog met ‘c”) er met ons op uitging. En het was ook mijn oma die soms zo uitgelaten in ons kinderlijk spel kom meegaan, dat grootvader Kees met kracht ‘Jozep!’ riep en mijn oma (Josep was een troetelnaam) met een schok terug in de wereld der volwassenen belandde. Die strenge grootvader Kees van toen, zat er nu stilletjes bij. Hij rookte sigaartjes aan tafel en morste geregeld gloeiende as op zijn stropdas en zijn goeie overhemd. Ik moest maar op dinsdagmiddag uit school bij hem langs gaan, vond mijn moeder. Dat was goed voor hem, en voor mij, want dan kon ik daar al wat huiswerk maken.

Zo geschiedde en aan tafel maakt ik mijn huiswerk, maar daar was wel een grote verandering opgetreden. De schaal sierde niet langer het buffet, maar stond nu midden op tafel. Met niks erin. Ik zag voor het eerst het patroon van blauwe lijnen tegen een grauwcrème achtergrond. In het hart daarvan lag een klein sleutelbosje. Soms pakte grootvader Kees het bosje, woog het gedachteloos in de hand en legde het dan weer terug. Dat maakte een typisch geluid, dat metaal op het dikke keramiek. Soms ook, pakte hij het bosje en sommeerde mij m’n jas aan te doen. Dan stapten we in zijn auto, een snelle Ford Capri met een lange neus en reden wat rond. Doelloos, en vrijwel zwijgend; het ging om het rijden en waar ik daarstraks nog staande op de pedalen happend tegen de wind in moest trappen, daar sneed de zwart-gele Capri er fluitend doorheen.

In 1974 overleed hij, na een kort ziekbed waarin hij eveneens de weg kwijtraakte. Hij zag grote zeemeeuwen bij de serredeuren en sprak alleen nog maar Frans. De villa werd leeggehaald, de meubels en schilderijen verdeeld onder de drie kinderen, de rest ging naar een opkoper. Ik erfde alleen zijn werkloze schildersezel. De schaal kwam bij ons thuis. Die heb ik daar niet lang gezien, want in 1976 vloog ik het huis uit, naar Amsterdam en begon daar mijn avontuur als kunstenaar, waarbij ik vrijwel direct mijn vrouw Laura vond en zelf met een heel jong gezin mijn weg moest zien te vinden.

Jaren later – de niet al te beste verhouding met mijn moeder trok weer wat bij – zag ik die schaal weer en wat ik tientallen jaren verdomd had – iets aan mijn ouders vragen – deed ik nu wel. In een opwelling vroeg ik die schaal en kreeg hem mee. Ik zag nu pas, dat hij al eens stuk was gegaan, want overal liepen gelijmde scheuren. Het was van geen belang, de waarde zat ergens anders en nu sierde hij ons grote huis in Venhuizen. Maar niet lang, want door hond, kat, of onoplettendheid, sneuvelde hij opnieuw; op de oude breuklijnen, maar ook langs nieuwe. Weggooien was geen optie. Ik zou hem gewoon een keer moeten lijmen en tot die tijd ging-ie in een doos, onderin een kast.

Daar kwam hij jaren later weer uit toen we gingen verhuizen, naar Appingedam, in 2007. En omdat we altijd naar nog groter verhuisd zijn, gooiden we zelden iets weg. Dus nu ook ging de doos gewoon mee en zou de schaal op het nieuwe adres ooit wel eens gerestaureerd worden. Maar op het nieuwe adres liep alles tegen: eerst de verbouwingen, waarbij de doos steeds verder uit zicht geraakte en toen alles toch een beetje gestalte kreeg, belandde hij helemaal achterin de voormalige boerderij, in het allerlaatste stukje schuur dat er nog was. Ondertussen overleed mijn muze, stopte ik met schilderen en bouwde ik verder aan het museum. In 2018 moest ook het allerlaatste stukje schuur eraan geloven dat nooit echt was voltooid. Alle rommel daaruit werd opgeborgen of naar de stort gebracht. Een klein stapeltje ongeregeld bleef nog lang in een hoek liggen en daar vond ik pas onlangs de half weggevreten doos. Hij rammelde. Verrek die schaal. Ik haalde de dekseldoos eraf en keek er naar als naar een nest kapotgetrapte eieren. Die ga jij niet meer maken, dacht ik. En nee, nou niet weer ergens wegleggen: weggooien! Nu.

Ik was er al mee naar buiten gelopen. Het voelde alsof ik met kartonnen grafkist rondliep. Verman je, sprak ik mijzelf toe, wees een kerel. Wat gebeurd is, is verleden, geleden en beleden, en dit restant ligt aan diggelen. Weg ermee. De afvalcontainer bleek nog vrij leeg. Toch liet ik behoedzaam de doos met scherven zakken en sloot geluidloos de bak. De grootouderlijke schaal, minstens zo oud als ik zelf, verdween uit het zicht en uit mijn leven. Was ik nu een slecht rentmeester? Ik hoopte van niet.

Verder moet je. Altijd. Met het museum, met de kunst. En omdat ik mijn ogen altijd open hou voor zaken die de collecties of het museum kunnen verrijken, kijk ik met regelmaat op veilingsites. En zo bekeek ik een paar dagen later de catalogus van een veilinghuis in Friesland. En wie of wat schetst mijn verbazing als ik daar onder kavel 1477 ‘drie geglazuurde schalen’ vind, waarvan één precies hetzelfde als die ik eergisteren gebroken in vuilnis begroef?

Die herrezen schaal siert nu mijn huis, en voelt zich -denk ik – herboren tussen het antiek en de schilderijen.

RM. okt. 2018

Veilingfoto Ald Fryslan. Kavel 1477: drie geglazuurde aardewerken schotels, tussen 33,5 en 38 cm.

Veilingfoto Ald Fryslan. Kavel 1477: drie geglazuurde aardewerken schotels, tussen 33,5 en 38 cm.

De terugkeer van de verloren schaal.

De terugkeer van de verloren schaal.

 

Nawoord: Dit verhaal, waarin ook herinneringen een rol spelen, komt misschien enigszins literair verbeeld over. Toch is aan de inhoud niets verzonnen. Soms is wonderlijk ook werkelijk.

Museum Møhlmann

Museum Møhlmann



Pin It on Pinterest