Stukjes

Volgens een artikel in de Volkskrant van 11 mei 2001 is de schilderkunst op sterven na dood. Als kunstenaar, die leeft bij de gratie van de schilderkunst, voelde Rob Møhlmann zich geroepen daarop te reageren. Niet uit lijfsbehoud, want elke schilder doet toch wel wat hij of zij moet doen, nee, het is vooral de ongelooflijke nonsens in dat soort betogen, die maar als zoete koek wordt geslikt en nooit wordt weerlegd.

Aan het sterfbed van de schilderkunst

Tijd dus voor een weerwoord, welke de Volkskrant, enigszins gekuist en ingekort, op 14 mei plaatste onder de kop Kunst kan heel goed zonder vooruitgang. Dat is een beetje jammer, omdat in deze kop vooruitgang toch weer als vanzelfsprekend gekoppeld wordt aan kunst en daartegen ging nu juist het betoog. Hieronder dan de oorspronkelijke versie.

Het stuk kreeg overigens enige tijd later nog een staartje toen het kunstprogramma Opium op Radio 1 hier middels een telefonisch interview op terugkwam.


Schilderkunst – als altijd – springlevend

‘Aan het sterfbed van de schilderkunst’ en ‘Virtuele media winnen het van het taaie verfopper­vlak’. Smeuïge koppen voor ranzige uitspraken. Onder deze oprispingen wordt een nieuw boek besproken in de Volkskrant van 11 mei 2001, maar waar het mij nu vooral omgaat, is het botte vooroordeel dat uit beide koppen spreekt. Wat verbaast, is de telkens maar weer de kop opstekende, perverse lust tot het doodverklaren van de schilderkunst.

Zijn daar dan geen gronden voor? Nee, behalve valse. Zo wordt bijvoorbeeld ergens in het artikel een wederopstand van de schilderkunst eind jaren zeventig gesignaleerd, gevolgd door een sleutelzin:

“…in strijd met het modernistische geloof in de vooruitgang van de kunst doken vooral jonge schilders op die schaamteloos teruggrepen op schilderstijlen die allang in de sarcofaag van het museum waren bijgezet”.

Jeroen Bosch, De Keisnijding

Jeroen Bosch, De Keisnijding *)

Allereerst wordt hier geïmpliceerd dat er alleen maar sprake van kunst kan zijn als er sprake is van vooruitgang. Lariekoek, want dat zou betekenen dat het werk van oude(re) meesters ondertussen flinke vooruitgang heeft gevonden in het werk van collega’s van jongere datum. Ten tweede wordt het teruggrijpen op een schilderstijl als sta-in-de-weg van vooruitgang gezien. Dat is nog dommer, want stijl is middel, geen doel. Wie stijl koppelt aan vooruitgang, bindt een pannenkoek op een fietszadel in de overtuiging daardoor sneller te gaan. En wederopstand? De schilderkunst is nooit ook maar een seconde weggeweest; hooguit bij tijd en wijle uit de belangstelling van nieuwsmedia en critici.

Tijd voor de waarheid: de schilderkunst ként helemaal geen vooruitgang. Er zijn schilderingen uit de oertijd, die direct al niet meer overtroffen konden worden; Johannes Vermeer was niet beter dan Jeroen Bosch; Mondriaan niet slechter dan Margritte. Schilderkunst kent uitsluitend getalenteerden die in beeldtaal getuigen van hun visie en van – in meer of mindere mate – hun virtuositeit en vakmanschap. De mate waarin zij bijdragen aan de schilderkunst is de kleur en de kracht van hún specifieke accent. Stijl is daaraan volkomen ondergeschikt. We kunnen dat zien aan bijvoorbeeld het impressionisme: er is weliswaar een grove gemene deler in de manier van verfbehandeling, maar elke kunstenaar voegt daar zijn volstrekt eigen handschrift aan toe, waardoor individuele kenmerken (nog los van de eigen visie) duidelijk herkenbaar blijven. Een Monet is geen Renoir en een Sisley geen Pissaro.

Johannes Vermeer, Vrouw met waterkan

Johannes Vermeer, Vrouw met waterkan **)

Even een zijsprong: er wordt al duizenden jaren geschreven, mijn boekenkast toont vrolijke ruggen met titels van Plato tot Piet Paaltjes, van Hermes tot Hermans. Allemaal rangschikken ze woorden tot een verhaal, tot een visie, maar wie heeft het ooit over vooruitgang in de literatuur? Nog een zijsprong inzake het vooroordeel van vooruitgang in kunst: als een componist een muziekstuk schrijft, staat hem de uitvoering helder en eenduidig voor oren. Toch staan we al bijna eeuwenlang te juichen en te stampen bij elke volgende vertolking van Die Zauberflöte of Die Kunst der Fuge. Terecht misschien, maar waarom eigenlijk als maar één uitvoering volmaakt kan zijn, namelijk die, welke de componist ooit als zodanig bedoeld heeft?

Een andere valse grondslag in het artikel:

“(…) snelle kunstvormen als video, film en computer lijken de strijd definitief te hebben gewonnen. Ze zijn niet alleen wendbaarder in de mode dan de schilderkunst ooit zal kunnen zijn, ze vertonen ook een virtualiteit waarbij de illusie van een schilderij schamel afsteekt”.

Allereerst: welke strijd in vredesnaam? Is er een strijd mogelijk tussen borstcrawlers en speedbootracers? Natuurlijk niet, al scharen we beiden onder sport. Wie gaat er dan het snelst? De borstcrawler, want de speedbootracer verzet nog geen poot. Onzin natuurlijk en net zo onzinnig als het vergelijken van een uit verf opgebouwd beeld met een elektronische registratie- en weergavetechniek. En dan: “wendbaarder in de mode”… Als de (schilder)kunst iets wantrouwt, is dat het wel. Mode is de waan van de dag, de gekheid van een tijdsbestek, waarvoor we ons later veelal schamen. Of loopt u nog steeds apetrots met een billentikker op uw achterste? Te gek. Zeg dat wel.

Oeros op grotwand in Lascaux

Oeros op grotwand in Lascaux ***)

Virtuele kunsten hebben hun eigen plaats, naast die van de schilderkunst. Of het echt wel om kunst gaat, valt overigens nog te bezien, want iedereen kan leren om knoppen te bedienen, iedereen kan vroeg of laat deze techniek: het bewerken van door machines gemaakte registraties, als kunstvorm beoefenen. Zo geeft één ding toch te denken: als morgen de bom valt en de smeulende wereld moet daarna gedecimeerd verder, hoe dan verder met de kunsten? De eigen stem dragen we altijd bij ons en een stuk huid is zo gespannen, dus de muziek zal niet verdwijnen. Schrijfgerei is gemakkelijk te maken, dus de literatuur zal blijven. Verf en plankjes zijn eenvoudig te vervaardigen, dus de schilderkunst zal voortbestaan. Maar chips en fotocellen, glasvezels en interfaces? Het oeroude verfoppervlak is misschien wel veel taaier dan gedacht…

Rob Møhlmann
Venhuizen, 12 mei 2001

 

*)  (De Genezing van de Dwaasheid), olieverf op paneel, ca.1475-80, Prado te Madrid.
Een van de vroegste werken van deze meester, waarbij het verleiding groot is om de voorstelling van het paneel als treffende illustratie te zien bij het zogenaamde geloof in vooruitgang in de schilderkunst.

**) olieverf op doek,ca.1664/65, New York, The metropolitan Museum of Art.
Een ronduit geweldig schilderij van de Delftse meester, maar was hij een beter schilder dan zijn oudere collega uit Den Bosch? En omdat de schilderkunst nu eenmaal vooruitgang moet hebben – is Monet ten opzichte van beiden voortgegaan?

***) Een kleine 20.000 jaar geleden, werd de plaatselijke fauna al zo treffend en kunstzinnig weergegeven, dat zogenaamde vooruitgang in deze al meteen onmogelijk werd. Het geeft trouwens te denken dat er geen tijdvakken bekend zijn vol knullig of aarzelend weergegeven schepsels. Kennelijk wordt men als kunstenaar geharnast geboren.

 

Museum Møhlmann

Museum Møhlmann



Pin It on Pinterest